Wat heeft zich de afgelopen tijd allemaal afgespeeld, wat heeft u misschien gemist? We blikken nog even terug op de meest recente ontwikkelingen. En houden u graag van de laatste tips & feiten over de Omgevingswet op de hoogte.

Terugkijken naar een webinar?

Het programma Aan de slag met de Omgevingswet organiseert (live) webinars over diverse onderwerpen die van belang zijn voor het invoeren van de Omgevingswet binnen uw organisatie. Op de Aan de slag-website vindt u de webinars die u gemist heeft of u later wilt terugkijken. Met de presentaties die tijdens het webinar zijn gebruikt overzichtelijk bij elkaar.

Webcollege licht inhoud Omgevingsregeling toe

De Omgevingsregeling bundelt en harmoniseert de regels uit ongeveer 75 bestaande ministeriële regelingen. Ze bouwt voort op de systematiek van de Omgevingswet en de basisbesluiten, de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). In dit webcollege ontdekt u in vier blokken de inhoud van de Omgevingsregeling.

Op onze website vindt u een overzicht van al onze webcolleges & webinars.

*Muziek speelt*
Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtitel: De omgevingsregeling

Yvette Bijkerk - Projectleider Omgevingsregeling en Invoeringsregeling:
Welkom bij dit webcollege over de Omgevingsregeling.
Mijn naam is Yvette Bijkerk.
Ik zal u meer vertellen over de Omgevingsregeling waaraan ik gewerkt heb.
De Omgevingsregeling bundelt en harmoniseert de regels uit ongeveer 75 bestaande ministeriële regelingen en bouwt voort op de systematiek van de Omgevingswet en de basisbesluiten de Algemene Maatregelen van Bestuur: AMvB's.
De regeling is bedoeld voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving: burgers, bedrijven en overheden.
Bij de totstandkoming van de regeling is dan ook gebruikgemaakt van de ervaringen van praktijkprofessionals.
Hierdoor sluiten de regels beter aan op de uitvoeringspraktijk.
Dit webcollege bestaat uit vier blokken.
Allereerst neem ik u mee in de opbouw van de Omgevingsregeling en ga ik kort in op de onderwerpen die in de regeling aan bod komen.
In de volgende blokken gaan drie specialisten dieper in op de volgende onderwerpen:
Edwin Voogd neemt u mee in het onderdeel gegevens en bescheiden.
Hierbij legt hij uit aan welke aanvraagvereisten vergunningaanvragen moeten voldoen.
Linda van Berkel vertelt u over het onderwerp meet- en rekenmethoden.
In de verschillende hoofdstukken van de Omgevingsregeling zijn voor bepaalde normen en waarden meet- en rekenregels opgenomen.
Linda zal uitleggen waar welke regels terug te vinden zijn.
Tot slot licht Willem-Jan Langenbach het onderdeel toe over het begrenzen van locaties.
In de regeling worden regels gesteld voor het begrenzen van gebieden.
Die gebieden zijn niet alleen in regels beschreven maar kunnen ook getoond worden op de kaart.
Willem-Jan laat zien hoe dat werkt.
U ziet de starttijden staan zodat u snel naar een blok over een onderwerp van uw keuze kunt doorspoelen als u dat wilt.
We starten met de introductie van de Omgevingsregeling.

Beeldtitel: Introductie Omgevingsregeling
Op deze afbeelding ziet u het Huis van het stelsel van de Omgevingswet.
De Omgevingsregeling bevat een verdere uitwerking van praktische regels uit de AMvB's.
De eerste versie van de Omgevingsregeling is in november 2019 gepubliceerd.
En nu, zo'n jaar later,  is de regeling gewijzigd en aangevuld via de Invoeringsregeling die is gepubliceerd in december.
De Invoeringsregeling  heeft een aantal thema's en hoofdstukken aan de Omgevingsregeling toegevoegd.
Nu de Invoeringswet en het Invoeringsbesluit zijn afgerond, is naast het hoofdspoor ook het invoeringsspoor van het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht afgerond.
Die twee sporen worden vóór inwerkingtreding van het stelsel nog aangevuld door de wetten, besluiten en regelingen van het aanvullingsspoor.
Hiermee is het huis van het stelsel afgebouwd.
Op de website van  Aan de slag met de Omgevingswet vindt u de uiteindelijke versies van de wetgevingsproducten.

Beeldtitel: Inhoud van de Omgevingsregeling
De Omgevingsregeling bevat eerst die vooral voor de dagelijkse uitvoering van belang zijn.
Vanaf hoofdstuk 17 volgen een aantal hoofdstukken die ingaan op bijvoorbeeld de effecten van de regeling, de consultatiereacties de technische notificaties en implementatietabellen.
Sommige hoofdstukken zijn vooral gericht tot initiatiefnemers zoals het hoofdstuk over aanvraagvereisten.
Andere hoofdstukken zijn primair gericht tot het bevoegd gezag.
De Omgevingsregeling is nu aangevuld met de Invoeringsregeling.
Welke thema's vindt u nu terug?
In hoofdstuk 2 van de Omgevingsregeling staan regels in verband met de aanwijzing en geometrische begrenzing van de locaties van de Omgevingswet en de AMvB's.
Denk bijvoorbeeld aan locaties zoals snelwegen of Rijkswateren of begrenzingen rond spoorwegen.
Hoofdstuk 4 van de regeling gaat over regels voor activiteiten die de algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving aanvullen en uitwerken.
Denk aan rekenmethoden voor het bepalen van emissies van dierverblijven of aan regels over de duurzaamheid van nieuwe bouwwerken.
De regels over bouwactiviteiten, die nu in de regeling Bouwbesluit de regeling Energieprestatie gebouwen en de Ministeriële regeling omgevingsrecht staan vindt u terug in hoofdstuk 5.
Het gaat om de zogenoemde erkende maatregelen: Energiebesparende maatregelen waarmee voldaan wordt aan de regel dat maatregelen met een bepaalde terugverdientijd getroffen moeten worden.
Bij het toepassen van erkende maatregelen wordt in ieder geval aan deze eis voldaan.
De energiebesparende maatregelen die op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving genomen moeten worden de zogenoemde activiteitgebonden maatregelen en de maatregelen die u moet nemen op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving de zogenoemde gebouwgebonden maatregelen vindt u in de bijlagen bij de regeling.
De maatregelen zijn in aansluiting op wat op besluitniveau is bepaald, gesplitst.
De gebouwgebonden maatregelen sluiten aan op de gebruiksfuncties.
Aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen vindt u terug in hoofdstuk 7.
Dat hoofdstuk beschrijft welke gegevens aan de overheid moeten worden verstrekt bij het aanvragen van een vergunning.
In hoofdstuk 6 staan meet- en rekenmethoden voor initiatiefnemers.
Deze methoden worden gebruikt om aan de regels van het omgevingsplan te voldoen.
Hier staat bijvoorbeeld het meet- en rekenvoorschrift om te bepalen of aan de geluidsnorm voor een activiteit kan worden voldaan.
Hoofdstuk 8, 9 en 10 gaan over de bepalingsmethoden die een bestuursorgaan moet gebruiken bij het opstellen of wijzigen van een omgevingsplan bij het beoordelen van een vergunningaanvraag en bij het vaststellen van een projectbesluit.
In het onderdeel Monitoring en informatieverplichtingen, hoofdstuk 12 staat beschreven welke methoden bestuursorganen kunnen gebruiken voor het monitoren van de leefomgeving zoals het monitoren van de luchtkwaliteit of de toestand van het water en zwemwater.
Vaak zijn dit monitoringsverplichtingen die afkomstig zijn uit Europese richtlijnen.
In hoofdstuk 14 staan voorschriften voor het berekenen van plankosten door bestuursorganen maar ook regels over het innen van leges.
In de Omgevingsregeling zijn duidelijke regels gesteld die beschrijven wanneer leges worden geheven en hoe de hoogte daarvan wordt bepaald.
Die legesvoorschriften gelden alleen voor vergunningen en maatwerkvoorschriften waarbij het Rijk bevoegd gezag is.
De decentrale overheden kunnen in eigen verordeningen bepalingen over leges opnemen.
Daarover zijn in de Omgevingsregeling dus geen voorschriften opgenomen.
Nieuw onder de Omgevingswet is dat de uitzondering die gold voor milieu is vervallen.
Bijvoorbeeld voor vergunningen voor milieubelastende activiteiten kunnen nu ook leges worden geheven.
Tot slot is in hoofdstuk 16 het thema Digitaal Stelsel Omgevingswet toegevoegd.
In dat hoofdstuk zijn regels opgenomen over instandhouding, werking en beveiliging van de landelijke voorziening maar ook regels over de geldende standaarden voor informatie-uitwisseling en regels over de samenwerkingsfunctionaliteit.
In deze afbeelding ziet u nog eens alle thema's op een rij.
De zes waarop de Omgevingsregeling op onderdelen is aangevuld of gewijzigd en helemaal rechts het nieuwe thema: Digitaal Stelsel Omgevingswet.
Voor dit thema zijn er regels via de Invoeringsregeling aan de Omgevingsregeling toegevoegd.

Beeldtitel: De winst van de Omgevingsregeling
Sommige praktische regels uit huidige regelingen zult u niet terugvinden in de Omgevingsregeling.
Voor een aantal onderwerpen is ervoor gekozen de regels niet in de regeling terug te laten komen, maar op te nemen in de besluiten.
Zo zijn veel regels uit de Activiteitenregeling in het nieuwe stelsel opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Ook op het gebied van bouwen zijn enkele zaken die voorheen in de regeling Bouwbesluit stonden nu opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Zo staan alle regels over een bepaald onderwerp op één plek.
Zoals regels over drijvende bouwwerken, CE-markering en kooldioxide meten.
In de Omgevingsregeling zijn veel verschillende regelingen nu gebundeld in één regeling.
De regels zijn geordend naar doelgroep en onderwerp en deze ordening sluit aan bij de AMvB's.
Dit draagt bij aan de vindbaarheid en inzichtelijkheid voor alle gebruikers.
Daarnaast zijn de regels verduidelijkt, onder andere door de digitale ontsluiting van de in de regeling aangewezen en begrensde locaties.
Voorheen bevatte de regelgeving kaarten in pdf-formaat.
De digitale ontsluiting zorgt voor grotere nauwkeurigheid en is gebruiksvriendelijker doordat je bijvoorbeeld kunt inzoomen.
De onderwerpen die ik met u heb doorgenomen bevatten voornamelijk regels die over de praktische uitvoering gaan.
Daarnaast bevat de Omgevingsregeling ook overgangsrecht en een opsomming van alle wettelijke regelingen die vervallen of gewijzigd worden.
Over het overgangsrecht is een apart webcollege gemaakt.
Deze kunt u terugzien op de website van Aan de slag met de Omgevingswet.
Tot zover deze inleiding en toelichting op de verschillende thema's in de Omgevingsregeling.
Hierna volgt verdieping op het onderwerp Gegevens en bescheiden de aanvraagvereisten voor omgevingsvergunningen.

Beeldtitel: Gegevens en bescheiden toevoegen
Edwin Voogd - Adviseur Omgevingswet:
Goedendag. Mijn naam is Edwin Voogd.
De afgelopen jaren heb ik bij het ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan de Omgevingsregeling en de Invoeringsregeling.
Ik neem u mee in hoofdstuk 7 van de Omgevingsregeling.
Hierin staan de regels over gegevens en bescheiden die bij een aanvraag overlegd moeten worden.
In dit webcollege gebruik ik de meer gangbare term 'aanvraagvereisten'.
Goed om te weten: in de Omgevingsregeling zijn alleen de aanvraagvereisten opgenomen voor activiteiten waarvoor het Rijk vergunningplichten heeft ingesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Dat zijn de blauwe aanvraagvereisten in de afbeelding.
De aanvraagvereisten die de decentrale overheden, zoals gemeenten bij een lokale vergunningplicht hebben, staan in het geval van de gemeente in het omgevingsplan.
De gemeente beheert deze. Dat zijnde groene aanvraagvereisten in de afbeelding.
Bij het opstellen van de regels hebben we vijf uitgangspunten gehanteerd.
Het eerste uitgangspunt betreft toegankelijke regels.
Dat hebben we bereikt door aansluiting te zoeken bij de systematiek en structuur van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het tweede uitgangspunt is om alleen te regelen wat nodig is en vaak voorkomt bij een activiteit.
We hebben daarbij de beoordelingsregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving gevolgd.
Dat voorkomt onnodige lasten.
Het derde uitgangspunt betreft Europese regelgeving.
Als er al Europese regels gelden voor bepaalde aanvraagvereisten dan zijn die zo letterlijk mogelijk overgenomen.
Het vierde uitgangspunt is erop gericht dat de gegevens die bekend zijn bij het bevoegd gezag, niet meer worden uitgevraagd.
En het vijfde uitgangspunt is om de lasten voor de aanvrager te verminderen door zo min mogelijk onderzoeksplichten op te leggen.
Ik zal deze punten toelichten.
Hoofdstuk 7 beslaat een flink deel van de Omgevingsregeling.
Dat komt doordat één van de uitgangspunten is dat de structuur van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt gevolgd.
Je kunt in zijn algemeenheid stellen dat bij iedere vergunningplicht uit het Bal een set aanvraagvereisten hoort.
Niet alleen een set per hoofdactiviteit die in de Omgevingswet wordt onderscheiden maar ook voor iedere vergunningplicht bínnen die hoofdactiviteit.
Dat wordt het meest duidelijk voor de milieubelastende activiteit.
Deze kent tientallen vergunningsplichten in het Bal en kent in principe dan ook net zoveel verschillende sets met aanvraagvereisten.
Toch hebben die verschillende sets ook één ding gemeen:
De algemene aanvraagvereisten uit paragraaf 7.1.1 die bij iedere aanvraag moeten worden verstrekt.
De algemene vereisten gaan over de gegevens van de aanvrager, de locatie een eenvoudige beschrijving van de activiteit en of en hoe aan participatie wordt gedaan.
Een volgend uitgangspunt is dat niet méér wordt verlangd dan nodig is om een aanvraag voor een omgevingsvergunning te kunnen beoordelen.
Dat hebben we gedaan door aanvraagvereisten zoveel mogelijk af te stemmen op de reden voor een vergunningplicht.
Daarmee bedoel ik dat de aanvraagvereisten zo specifiek mogelijk zijn gemaakt hoeven te worden toegevoegd.
Ook is voorzichtig omgegaan met aanvraagvereisten die tot een onderzoeksplicht leiden.
Dat beperkt de lasten voor aanvragers.
Zo wordt er bijvoorbeeld bij veel aanvragen voor een milieubelastende activiteit niet om een bodemonderzoek of energiebesparingsonderzoek gevraagd omdat dit voor de beoordeling van de aanvraag niet nodig is.
De reden voor de vergunningplicht kunt u achterhalendoor naar de aard van de activiteit te kijken en te bepalen bij welke punten precies een afweging moet plaatsvinden.
Dat is vertaald naar de beoordelingsregels voor vergunningen die in hoofdstuk 8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving staan.
Wanneer u deze beoordelingsregels naast de aanvraagvereisten legt, matchen ze vaak.
Dat is dan ook de tweede lat waarlangs we de aanvraagvereisten hebben gelegd om de aanvraagvereisten te beperken namelijk door deze nauwkeurig naast
de beoordelingsregels van de activiteit te leggen.
Ten slotte zijn er geen aanvraagvereisten nodig voor gegevens die het bevoegd gezag zelf al tot zijn beschikking heeft.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan kadastrale gegevens.
Dit soort gegevens wordt niet standaard uitgevraagd. En dat scheelt.
Ik zal u dit laten zien aan de hand van twee voorbeelden.

Beeldtitel: Twee voorbeelden
Het eerste voorbeeld betreft aanvraagvereisten voor een vergunningaanvraag voor een milieubelastende activiteit in een gasreduceerstation.
Daarvoor laat ik u artikel 7.86 zien.
Wat opvalt, is dat u bij het eerste lid een verwijzing naar artikel 7.22a ziet.
Dat artikel blijkt om aanvraagvereisten vanwege veiligheidsrisico's te gaan de zogenoemde externe veiligheid.
Het artikel vindt u in de paragraaf Modules.
Er zijn namelijk modules gemaakt voor aanvraagvereisten die herhaaldelijk voorkomen.
Dit is voor de milieubelastende en de lozingsactiviteit gedaan.
Omdat er minder artikelen aangepast hoeven te worden zijn verwijzingen in wetgeving zo makkelijker door te voeren.
En de aanvrager krijgt voor een thema altijd dezelfde aanvraagvereisten.
Ik laat nog een voorbeeld zien: dit keer een beperkingengebied-activiteit.
Ook hier zien we dat dit artikel kort, overzichtelijk en concreet is.
Eén van de uitgangspunten van de aanvraagvereisten die ik eerder opsomde betrof Europese regels.
Deze zijn leidend en zijn zoveel mogelijk één op één omgezet naar de Omgevingsregeling.
'Richtlijnconform' noemen we dat.
Dat is vooral zichtbaar bij de milieubelastende activiteit waarvoor de Richtlijn Industriële Emissies aanvraagvereisten bevat.
Dit is dan ook de reden dat aanvragen voor een milieubelastende activiteit bij complexe bedrijven en niet-complexe bedrijven met een IPPC-installatie dezelfde set aanvraagvereisten hebben.
Die staan in artikel 7.27 van de Omgevingsregeling.
Dit levert helaas een minder concrete set aanvraagvereisten op maar zeker voor deze bedrijven is vooroverleg met het bevoegd gezag van belang.
Dan kunnen ze samen in kaart brengen wat precies nodig is om de vergunningaanvraag goed te kunnen beoordelen.
Dat zijn deze bedrijven overigens nu ook al gewend.

Beeldtitel: Vooroverleg
Over het algemeen is het handig om, voordat een aanvraag wordt ingediend met het bevoegd gezag af te stemmen wat die aanvraag zou moeten bevatten.
Het kan namelijk zo zijn dat de aanvraagvereisten niet voldoende zijn.
In die gevallen kan het bevoegd gezag met een beroep op de Algemene wet bestuursrecht extra informatie van de aanvrager verlangen.
Maar dat zijn uitzonderingen en die moeten altijd goed gemotiveerd worden.
De extra informatie die het bevoegd gezag verlangt moet natuurlijk wel nodig zijn om de aanvraag te beoordelen.
Naast dat meer informatie nodig is, kan zeker ook het omgekeerde het geval zijn.
Dan zijn bepaalde aanvraagvereisten juist niet nodig omdat bijvoorbeeld een aanvraag een wijziging van een bestaande situatie betreft en niet een hele nieuwe situatie.
Of nu meer of minder informatie nodig is in het vooroverleg kunnen aanvrager en bevoegd gezag afstemmen wat nodig is.
Zo wordt vertraging in het proces van vergunningverlening voorkomen.
Hoofdstuk 7 is dus een fors pakket aan artikelen.
Misschien denkt u: hoe worden we daar wijs uit?
Dan heb ik goed nieuws. De aanvraagvereisten in de Omgevingsregeling en aanvraagvereisten van vergunningen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan
de zogenoemde bruidsschat worden in het digitaal stelsel van de Omgevingswet geplaatst.
Daardoor zal het in de praktijk niet zo vaak nodig zijn om in hoofdstuk 7 van de Omgevingsregeling zelf te kijken.
Tot zover mijn toelichting op aanvraagvereisten uit de Omgevingsregeling.

Beeldtitel: Meet- en rekenmethoden voor besluiten en monitoring
Linda van Berkel - Adviseur Omgevingswet:
Goedendag, mijn naam is Linda van Berkel.
De afgelopen jaren heb ik bij het ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan de Omgevingsregeling en de Invoeringsregeling vooral aan meet- en rekenregels voor verschillende milieuthema's.
In dit onderdeel vertel ik u meer over de meet- en rekenregels in de Omgevingsregeling.
Deze meet- en rekenregels horen bij een bepaalde waarde.
Dat kan een grenswaarde zijn, een standaardwaarde of een omgevingswaarde.
Deze waarde staat als algemene regel of als instructieregel in een van de AMvB's bij de Omgevingswet.
De meet- of rekenmethode uit de Omgevingsregeling is alleen van toepassing als er daadwerkelijk een waarde in het omgevingsplan of een programma staat.
Of als in een van de AMvB's een waarde als algemene regel staat.
De Omgevingsregeling regelt dus alleen hoe er eventueel gerekend of gemeten moet worden.
Een voorbeeld is de standaardwaarde voor toelaatbaar geluid als instructieregel voor een omgevingsplan in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Als die waarde in het omgevingsplan is opgenomen kunt u in de Omgevingsregeling vinden hoe u moet meten of berekenen hoeveel geluid er is.
Zo weet u of aan de standaardwaarde kan worden voldaan.

Beeldtitel: Uitgangspunten bij meet- en rekenregels
Bij het opstellen van de regels hebben we een aantal belangrijke uitgangspunten gehanteerd: Er zijn alleen meet- en rekenregels opgenomen als dat echt nodig is.
Als er in Europese regelgeving meet- en rekenregels staan, dan zijn deze overgenomen.
De onderzoeklasten zijn zoveel mogelijk verminderd.
Deze uitgangspunten hebben geresulteerd in de artikelen en bijlagen van de Omgevingsregeling over meet- en rekenregels.
Alle meet- en rekenregels zijn vindbaar in één regeling. Ze zijn redactioneel geharmoniseerd.
Dat is inzichtelijker en makkelijker voor de gebruiker.
Deze meet- en rekenregels stonden verspreid over veel verschillende ministeriële regelingen en AMvB's.
De in de Omgevingsregeling opgenomen regels over invoergegevens en afrondingseisen dragen bij aan het verminderen van onderzoeklasten.
Afrondingseisen staan bijvoorbeeld bij geluid.
Daar staat dat moet worden afgerond op hele getallen.
De regels in de Omgevingsregeling sluiten ook aan bij het uitgangspunt van de Omgevingswet dat fasering van onderzoek mogelijk is.
Ook dat leidt tot minder onderzoeklasten.
De uitgeschreven meet- of rekenmethode kan in een bijlage van de Omgevingsregeling staan bijvoorbeeld de emissiefactoren voor geur bij een veehouderij.
Of het is een verwijzing naar een bepalingsmethode bijvoorbeeld het handboek Omgevingsveiligheid van het RIVM en soms ook naar een softwareprogramma,
bijvoorbeeld Safeti-NL voor externe veiligheid.
De bepalingsmethoden die niet zijn opgenomen als bijlage zijn in beheer bij andere organisaties.
Voor die bepalingsmethoden staat in bijlage II van de Omgevingsregeling de versie die gebruikt moet worden en de vindplaats hiervan.

Beeldtitel: Meet- en rekenregels voor initiatiefnemers
De meet- en rekenregels zijn in de Omgevingsregeling gegroepeerd per doelgroep.
Ik ga eerst in op de regels voor initiatiefnemers, daarna op de regels voor bestuursorganen.
De regels voor initiatiefnemers staan in hoofdstuk 4, 5, 6 en 7 van de Omgevingsregeling.
Ik ga in dit onderdeel verder in op de meet- en rekenregels van hoofdstuk 4, 5 en 6.
Een ander deel van dit webcollege gaat over de aanvraagvereisten van hoofdstuk 7.
Daarin staan ook meet- en rekenregels voor initiatiefnemers.
In hoofdstuk 4 van de Omgevingsregeling staan algemene regels voor milieuonderwerpen.
Deze regels horen bij de regels van hoofdstuk.
Het gaat hier maar om een paar onderwerpen.
De meeste bepalingsmethoden, zoals veel NEN-normen staan al in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Wat staat er dan wel in Hoofdstuk 4 van de regeling?
Dat zijn: de rekenmethode voor de emissies van fijn stof en ammoniak bij veehouderijen de bepalingsmethode van de afstand voor de aandachtsgebieden externe veiligheid de energiebesparende maatregelen waarmee kan worden voldaan aan de voorschriften over energiebesparing in hoofdstuk 5 van het Bal en de bepalingsmethoden voor de afstand van het plaatsgebonden risico bij een aantal milieubelastende activiteiten.
Het gaat dan over Seveso-inrichtingen, windturbines en buisleidingen omdat hiervoor in het Bal staat dat het plaatsgebonden risico moet worden bepaald.
Voor andere milieubelastende activiteiten staat de verplichting om het plaatsgebonden risico te berekenen bij de aanvraagvereisten voor een vergunning.
Met de Aanvullingsregeling Natuur komt daar nog een aantal artikelen bij.
Bijvoorbeeld over de jacht en over de administratie bij het ringen van gefokte vogels.
Het gaat in hoofdstuk 4 van de regeling dus niet alleen om meet- en rekenregels maar ook om andere detailregelgeving bij het Bal.
In hoofdstuk 5 staan regels voor initiatiefnemers over meten en rekenen bij bouwen en slopen.
Deze regels horen bij de regels van het Besluit bouwwerken leefomgeving, ofwel het Bbl.
Voorbeelden zijn de berekeningsmethodes voor de energielabels van gebouwen de energiebesparende maatregelen waarmee kan worden voldaan aan de voorschriften voor energiebesparing in hoofdstuk 3 van het Bbl en een aantal nadere regels bij het toepassen van verschillende NEN-normen.
Een ander deel van dit webcollege gaat over de aanvraagvereisten bij een vergunning.
Dat is hoofdstuk 7 van de regeling.
Bij die aanvraagvereisten staan soms ook meet- en rekenmethoden.
De meet- en rekenmethoden bij de door het Rijk gereguleerde activiteiten vindt u dus terug in Hoofdstuk 4, 5 en 7 van de Omgevingsregeling.
Er zijn ook meet- en rekenregels voor initiatiefnemers bij decentraal gereguleerde activiteiten.
Er zijn veel activiteiten die de gemeente in het omgevingsplan regelt.
Dit zijn decentraal gereguleerde activiteiten.
Als er bij die activiteiten geur, geluid of trillingen voorkomen en de gemeente heeft hiervoor waarden opgenomen in het omgevingsplan in dezelfde vorm als de instructieregels dan vindt de initiatiefnemer de meet- en rekenregels hiervoor in Hoofdstuk 6 van de Omgevingsregeling.
Het gaat dan bijvoorbeeld over het bepalen van geluid in dBa.

Beeldtitel: Meet- en rekenregels voor bestuursorganen
Met de Aanvullingsregeling Bodem wordt in hoofdstuk 6 van de Omgevingsregeling ook de rekenmethode voor het bepalen van de toelaatbare bodemkwaliteit opgenomen.
Dat waren de meet- en rekenregels voor initiatiefnemers.
De meet- en rekenregels voor bestuursorganen staan in hoofdstuk 8, 9, 10 en 12.
In hoofdstuk 8 staan de meet- en rekenregels die nodig zijn bij het maken van een omgevingsplan.
Ze zijn van toepassing als een gemeente in het omgevingsplan waarden opneemt voor een bepaald onderwerp.
Bijvoorbeeld de aanvaardbare geur, geluid en trillingen.
Dit zijn voor een deel dezelfde bepalingsmethodes als die voor de initiatiefnemers in hoofdstuk 6 staan over deze onderwerpen.
Voor het maken van een omgevingsplan zijn ook meet- en rekenregels nodig voor luchtkwaliteit en voor externe veiligheid.
Voor externe veiligheid moet de afstand voor aandachtsgebieden en de afstand voor het plaatsgebonden risico worden berekend.
Deze regels staan dus ook in hoofdstuk 8 van de regeling.
Er staan in hoofdstuk 8 ook rekenregels voor een aantal programma's zoals het actieplan geluid en het onderdeel grondwatersanering van historische grondwaterverontreiniging in een waterprogramma.
In hoofdstuk 9 staan de meet- en rekenregels die nodig zijn voor het beoordelen van vergunningaanvragen voor bestuursorganen.
Hoofdstuk 10 gaat over meet- en rekenregels bij het nemen van een projectbesluit.
In deze 2 hoofdstukken worden grotendeels dezelfde meet- en rekenregels aangewezen als in hoofdstuk 8 voor het omgevingsplan.
Als laatste staan er meet- en rekenmethoden in hoofdstuk 12 van de regeling.
Dit zijn meet- en rekenmethoden die een bestuursorgaan moet gebruiken om aan te tonen of wordt voldaan aan omgevingswaarden en andere parameters.
Het gaat dan om gegevens die nodig zijn voor bijvoorbeeld het Register Externe Veiligheid de omgevingswaarden luchtkwaliteit of de monitoring voor de Kaderrichtlijn water.
Veel meet- en rekenmethoden in hoofdstuk
Tot zover de meet- en rekenregels uit de Omgevingsregeling.
Uitleg over de meet- en rekenregels kunt u vinden bij de verschillende milieuthema's op de website aandeslagmetdeomgevingswet.nl.

Beeldtitel: Geometrische begrenzingen
Willem Jan Langenbach - Adviseur Omgevingswet:
Hallo, ik ben Willem-Jan Langenbach.
Vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken ben ik betrokken bij de Omgevingsregeling.
Ik ga u meer vertellen over het aanwijzen van locaties en gebieden in deze regeling.
In hoofdstuk 2 van de Omgevingsregeling vindt u de aanwijzing van een locatie of de geometrische begrenzing van een bepaald gebied waarvoor specifieke regels zijn opgenomen in de Omgevingswet de AMvB's en de Omgevingsregeling.
Op zo'n locatie kan een vergunningplicht voor een bepaalde activiteit uit het Besluit activiteiten leefomgeving gelden.
Ook kan het gaan om een locatie of gebied waar bepaalde instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing zijn bijvoorbeeld regels over de waterveiligheid bij een bepaald dijktraject.
De geometrische informatie wordt in de Omgevingsregeling vastgelegd met coördinaten waarmee u de grens van een locatie of een gebied op een kaart digitaal kunt raadplegen.
Een locatie kan qua omvang heel verschillend zijn.
Het kan bijvoorbeeld een punt op een kaart zijn, maar ook een kleiner of groter gebied.
In de huidige regelgeving zijn de locaties en gebieden vaak op PDF-kaarten of in woorden weergegeven bijvoorbeeld 'binnen 10 meter van de dijk'.
Met de Omgevingsregeling is dit anders.
De locaties in de Omgevingsregeling zijn straks digitaal te raadplegen.
Het is dan ook mogelijk om in te zoomen op een bepaalde plek op de kaart.
Zo kunt u beter nagaan waar iets wel of niet mag.
Een dergelijke digitale weergave zien we nu ook al in de Wet ruimtelijke ordening waarbij gebieden getoond worden op ruimtelijkeplannen.nl.
De regels met de aanwijzing en geometrische begrenzing van locaties en gebieden zijn van belang voor zowel bestuursorganen als burgers en bedrijven.
De locaties en gebieden die worden aangewezen of begrensd kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op een oppervlaktewater, een weg een spoorweg, een defensieterrein of een cultureel erfgoed.

Beeldtitel: Voorbeeld
Hoe werkt het precies?
U ziet hier een voorbeeld van een artikel uit de Omgevingsregeling dat gaat over cultureel erfgoed.
Het eerste lid van dit artikel gaat over de aanwijzing van de begrenzing van de Droogmakerij de Beemster.
Deze droogmakerij staat op een voorlopige lijst van werelderfgoederen.
Op deze erfgoederen zijn bepaalde instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.
In dit artikellid wordt verwezen naar bijlage III bij de regeling.
Hierin is de geometrische begrenzing van de droogmakerij vastgelegd.
Bijlage III bevat voor veel locaties en gebieden die in hoofdstuk 2 van de regeling staan een verwijzing naar een bestandscode.
Het achterliggende bestand met coördinaten wordt een Geografisch Informatie Object kortweg GIO genoemd.
Met de code wordt een link gelegd tussen de regels en de GIO waarin het bijbehorende werkingsgebied wordt vastgesteld.
Dit is een stukje uit bijlage III bij de Omgevingsregeling dat gaat over ons voorbeeld
van Droogmakerij de Beemster.
Als we op de bestandscode klikken die hoort bij artikel 2.42, eerste lidworden de grenzen van de Droogmakerij de Beemster zichtbaar.
We kunnen inzoomen en de ligging van de droogmakerij tot op perceelsniveau bekijken.
Dat ziet er zo uit.

Beeldtitel: Voordelen
Wat zijn voordelen van regels over de aanwijzing van locaties en gebieden in de Omgevingsregeling?
Dit onderdeel van de Omgevingsregeling vergroot het gebruiksgemak van de regelgeving.
Burgers, bedrijven maar ook overheden kunnen nu in veel meer gevallen op de kaart zien waar welke regels gelden.
Voorheen was dit bijvoorbeeld slechts in woorden vastgelegd en dus niet zichtbaar op een kaart.
En als het wel zichtbaar was, werd de kaart weergegeven op een bepaalde schaal waarbij keuzes gemaakt moesten worden wat wel of niet getoond wordt of de gebieden werden versimpeld weergegeven.
Nu we de werkingsgebieden in een viewer kunnen weergeven, kunt u ook inzoomen.
Op deze manier kunt u preciezer nagaan waar regelgeving wel en niet van toepassing is.
En er zijn nog meer voordelen.
Met deze nieuwe regels onder de Omgevingswet wordt de toegankelijkheid van de digitale informatie over locaties en gebieden sterk verbeterd.
De geo-informatie komt op één centrale plek beschikbaar en er wordt op dezelfde manier begrensd.
Door de mogelijkheid om de bestanden met gebieden en bijbehorende grenzen te downloaden is het voor andere overheden mogelijk deze te importeren binnen hun eigen applicaties en te gebruiken voor bijvoorbeeld een omgevingsplan.
Dit zal bestuurslasten verminderen: ze hoeven niet zelf geometrische grenzen te trekken.
Tot slot is belangrijk op te merken dat de regels uit hoofdstuk 2 van de Omgevingsregeling ook een belangrijke rol spelen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet, het DSO.
Initiatiefnemers kunnen straks bijvoorbeeld in het DSO nagaan of een vergunning nodig is voor hun activiteit.
Hierbij kunnen zij gebruikmaken vande geometrie van de locaties en gebieden zoals die in de Omgevingsregeling op die specifieke plek zijn vastgesteld.

Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtekst: www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl

Visual Navigator

Hulpmiddelen voor grondwater

Grondwater heeft voor verschillende stakeholders een verschillende betekenis. Het bodem- en watersysteem dient immers verschillende maatschappelijke functies. Zo is dit systeem essentieel voor drinkwatervoorziening, opwekking van duurzame energie, landbouw, landschap en natuur, en klimaatadaptatie. Het neemt daarmee een sleutelpositie in bij vraagstukken en opgaven als verzilting, verdroging en wateroverlast.

Om die verschillende betekenissen en functies van grondwater helder te krijgen, is een aantal hulpmiddelen ontwikkeld. Deze kunnen stakeholders helpen betere afwegingen te maken over het gebruik van het grondwater en de ondergrond.

  • Visual Grondwater, onze onzichtbare verbinder
    De grondwaterwerkplaats biedt een platform waarin stakeholders gezamenlijk de betekenis van grondwater in kaart brengen. Daarvoor kunnen ze gebruikmaken van de visual Grondwater, onze onzichtbare verbinder. De visual bestaat uit een ‘startbeeld’ en de ‘werkplaats’.
  • Navigator vrijwillig programma bodem en grondwater
    De bevindingen in de grondwaterwerkplaats zijn van waarde voor het grondwaterbeleid van provincies, gemeenten en waterschappen. Dit beleid kunnen zij uitwerken in een vrijwillig programma op grond van de Omgevingswet. Om de mogelijke invulling van een dergelijk programma te verkennen is een navigator voor de ontwikkeling van een vrijwillig programma voor bodem en grondwater ontwikkeld.
  • Online leermodule grondwater
    De online leermodule grondwater ontsluit kennis rondom afwegingen in het gebruik van het grondwater en de ondergrond (activiteiten) en natuurlijke functies van het grondwater (ecosysteemdiensten). De leermodule laat in 15 minuten zien hoe u aan de hand van de navigator en de visual het gesprek met stakeholders over grondwateractiviteiten en ecosysteemdiensten kunt voeren en kunt afwegen.

Het webcollege Energietransitie en de Omgevingswet staat online

Hoe landen de doelen uit het Klimaatakkoord en de afspraken uit de Regionale Energiestrategieën (RES) in de instrumenten van de Omgevingswet? En hoe kan de Omgevingswet helpen om de doelstellingen uit het Klimaatakkoord te halen? In dit webcollege lichten experts Gerrie Fenten en Annemieke Elfferich-Schattenberg het toe.

Op onze website vindt u een overzicht van al onze webcolleges & webinars.

U kunt ook meer lezen in het digitale magazine 'Onze toekomst' van het Nationale Programma Regionale Energiestrategie.


*Muziek speelt*
Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtitel: Energietransitie en Omgevingswet. Gerrie Fenten. Annemieke Elfferich-Schattenberg.


Annemieke Elfferich-Schattenberg - Adviseur Informatiepunt Omgevingswet:
Hallo. Ik ben Annemieke Elfferich-Schattenberg.
Ik werk bij het Informatiepunt Omgevingswet bij Rijkswaterstaat.
Met Gerrie Fenten heb ik gewerkt aan de pilot Energietransitie versnellen met de Omgevingswet.
In het tweede deel van het college laat ik zien hoe de instrumenten van de Omgevingswet werken met de energietransitie.

Gerrie Fenten - Beleidsmedewerker BZK:
Hallo. Mijn naam is Gerrie Fenten.
Ik werk als senior beleidsmedewerker bij de directie Ruimtelijke Ordening van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
De helft van m'n tijd ben ik thema-expert Ruimtebij het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie.

Beeldtitel:Energietransitie
Waarom is een andere energievoorziening nodig?
U kent de filmpjes over de toenemende hitte en de smeltende ijskappen in bepaalde delen van de wereld en de vaak hevige stortbuien met enorme overstromingen.
Om hier iets aan te doen, zijn eind 2015 afspraken gemaakt in Parijs.
Tijdens de 21e klimaatconferentie van de Verenigde Naties bereikten de bijna 200 deelnemende landen overeenstemming over een bindend klimaatakkoord.
Het doel van dit akkoord is de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2 verder terug te dringen en de opwarming van
de aarde te beperken tot maximaal twee graden met 1,5 graad als streefwaarde.
De mondiale temperatuurstijging moet onder de twee graden blijven.
Het doel hierbij is het reduceren van 80 tot 95 procent van de broeikasgasemissies in 2050 ten opzichte van 1990.
Dit zou gerealiseerd moeten worden door enerzijds een daling van het energieverbruik en vooral energiebesparing en anderzijds het gebruik van hernieuwbare energiebronnen.

Beeldtitel: Klimaatakkoord Nederland
De afspraken die in Parijs zijn gemaakt, zijn in Nederland overgenomen in het Regeerakkoord van dit kabinet voor de periode 2017-2021.
Hierin staat dat we Nederland beschermen tegen de klimaatverandering en de CO2-uitstoot verminderen met als doel
Deze doelen zijn daarna niet alleen door het Kabinet uitgewerkt.
Er zijn Klimaattafels ingesteld en deze hebben het voortouw genomen.
Voor de sectoren industrie,landbouw en landgebruik, mobiliteit elektriciteit en gebouwde omgeving hebben stakeholders samen gekeken hoe ze de CO2-uitstoot kunnen verminderen.
De doelen die per tafel zijn geformuleerd, staan in dit schema.
Deze voorstellen zijn voorgelegd aan het Kabinet.
Dit heeft geleid tot het Klimaatakkoord dat in juni 2019 in Nederland is getekend.
De rode draad in alle voorstellen is: hoe gaan we van fossiele naar duurzame energie komen?

Beeldtitel: Gevolgen van de energietransitie voor onze leefomgeving
In dit webcollege gaan we dieper in op de inzet van de instrumenten uit de Omgevingswet voor de energietransitie.
Hierbij is het van belang een beeld te hebben welke voorstellen uit het Klimaatakkoord gevolgen hebben voor die fysieke leefomgeving.
En waar rekening mee moet worden gehouden bij het opstellen van omgevingsvisies en omgevingsplannen.
Ik zal dit, zonder volledig te willen zijn voor de verschillende sectoren uit het Klimaatakkoord kort aangeven.

Beeldtitel: Elektriciteit
In 2030 moet 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komen.
Dit gebeurt met windturbines op zee en op land en met zonnepanelen op daken en in zonneparken.
Omdat er veel duurzame energie nodig is is afgesproken dat een fors deel van de windopgave op zee zal worden gerealiseerd.
Voor de liefhebbers van cijfers: In 2030 moet 49 TWh op zee gerealiseerd zijn.
Naast wind op zee moet er in 2030 35 TWh duurzame energie op land zijn gerealiseerd.
Decentrale overheden kunnen zelf beslissen of ze dit doen in de vorm van zon of wind.
Ik kom daar straks op terug bij de Regionale Energie Strategieën: de RES'en.
Zoals ik aangaf, moet in 2030 70 procent van alle elektriciteit uit hernieuwbare bronnen komen.
Of dit met de nu voorgestelde TWh voldoende is, is nog niet duidelijk.
We weten namelijk dat de vraag naar elektriciteit verder zal groeien.
Denk hierbij aan het elektrisch rijden maar ook aan het thuiswerken met al onze computers en het gebruik van data.
Omdat de stroomvoorziening afhankelijker wordt van het grillige weer zijn veel maatregelen nodig om de levering betrouwbaar te houden.

Beeldtitel: Gebouwde omgeving
In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen gebouwen met name de utiliteitsbouw, van het aardgas af zijn.
De eerste stap hierin is dat in 2030 de eerste 1,5 miljoen bestaande woningen moeten verduurzamen.
Voor deze opgave ligt het voortouw bij de gemeenten.
Zij moeten aan de slag met het maken van een Transitievisie Warmte.
Dit is een visie van de gemeente over wanneer en hoe een wijk van het gas af zou kunnen.
Zoals welke bronnen hiervoor gebruikt kunnen worden: Een collectief warmtenet of misschien wel individuele bronnen.
Nieuwbouwwoningen krijgen sinds enige tijd geen aansluiting meer op het aardgasnet.
Deze Transitievisie moet opgenomen worden in de Omgevingswet, mogelijk als programma.

Beeldtitel: Landbouw en landgebruik
In 2050 moet de landbouw en het landgebruik klimaatneutraal zijn.
Zeker de glastuinbouw is een groot energieverbruiker en moet op zoek naar alternatieve bronnen.
Op diverse plaatsen wordt in opdracht van deze sector naar geothermie geboord.
Voor wat betreft vermindering van uitstoot van broeikasgassen zit de landbouwsector in een lastig parket.
Bepaalde broeikasgassen zijn namelijk niet te vermijden.
Zo produceren koeien methaan en bij kunstmest komt lachgas vrij.
CO2 komt niet alleen vrij bij het verbranden van fossiele brandstoffen maar ook bij veenweidegebieden.
Dit zijn gebieden waar nu nog veel koeien grazen.
De CO2-uitstoot zou kunnen verminderen door de grondwaterstand te verhogen.
Het zou goed zijn om hier in de omgevingsvisies van provincies en gemeenten aandacht aan te besteden.
Naast het feit dat ook deze sector een opgave heeft voor het verminderen van CO2 kan de sector ook CO2 vastleggen,
namelijk door het aanplanten van bomen.
Dat draagt weer bij aan de reductiedoelstelling.

Beeldtitel: Mobiliteit
Het doel van de sector Mobiliteit is in 2050 zorgeloze mobiliteit zonder emissies.
Maar ook slimme, duurzame, compacte steden met een optimale doorstroming van mensen en goederen.
Mooie, leefbare en goed ontsloten gebieden en dorpen waarbij mobiliteit de schakel is tussen wonen, werken en vrije tijd.
Allemaal doelen met een component in de fysieke leefomgeving.
Oftewel doelen waar met een goede ruimtelijke ordening aan kan worden bijgedragen.
Wat we met betrekking tot de emissieloze voertuigen nu al zien ontstaan zijn bijvoorbeeld laadpalen in onze directe woon- en leefomgeving.
En niet alleen voor het personenvervoer en het openbaar vervoer maar ook voor vrachtauto's en schepen zullen hier voorzieningen voor moeten komen.
Om alles elektrisch te laten rijden en varen moet veel duurzame energie worden opgewekt.
Ook zal het elektriciteitsnet op meerdere plaatsen verzwaard moeten worden.
Voor zowel deze laadpalen als de bijbehorende opwekkingseenheden en het verzwaren van het net moet ruimte worden gereserveerd, boven en onder de grond.

Beeldtitel: Industrie
De vraagt die rijst is: en de industrie dan?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de sector in 2050 circulair moet zijn en dan vrijwel geen broeikasgassen
meer uitstoot.
De fabrieken moeten dan draaien op duurzame elektriciteit uit zon en wind of energie uit aardwarmte, waterstof en biogas.
De grondstoffen moeten uit biomassa, reststromen en restgassen komen.
Voor de korte termijn wordt vooral gekeken naar de restwarmte die beschikbaar kan komen uit de industrie.
Restwarmte die vooral naar de gebouwde omgeving moet gaan.
Om dit mogelijk te maken, moeten warmtepijpen aangelegd worden.
Zeker in sterk verstedelijkte gebieden waar het in de ondergrond druk is is het aanleggen van een warmtepijp op z'n zachtst gezegd een uitdaging.

Beeldtitel: Regionale Energiestrategie (RES)
Eén van de afspraken uit het Klimaatakkoord is dat 30 energieregio's in Nederland onderzoeken waar en hoe het beste duurzame elektriciteit op land kan worden opgewekt maar ook welke bovengemeentelijke warmtebronnen gebruikt kunnen worden zodat wijken en gebouwen van het aardgas af kunnen.
RES'en gaan dus over twee blokken uit het Klimaatakkoord, zoals u hier ziet.
Ze moeten zowel voor de elektriciteitsopgave als de warmteopgave een visie ontwikkelen en deze verankeren in de instrumenten van de Omgevingswet.
Het opstellen van deze visie moeten ze samen met de stakeholders in het gebied doen.
Dit zijn natuurlijk inwoners van Nederland, maar ook bijvoorbeeld netbeheerders, natuur- en milieuorganisaties en landbouwers.

Beeldtitel: Wat is een RES?
Een RES is in eerste instantie een samenwerkingsverband tussen gemeenten, provincies en waterschappen maar ook met maatschappelijke partners, zoals de netbeheerders en de samenleving.
Samen moeten ze invulling geven aan de doelstellingen voor elektriciteit en duurzame bronnen voor de gebouwde omgeving.
Deze ambities moeten ze opnemen in een document. Een RES is dus ook een document.
In dit document staat wat tot 2030, met een doorkijk naar 2050, de ambities zijn met betrekking tot duurzame elektriciteit op land, vooral zon en wind en een beschrijving van vraag en aanbod van warmtebronnen.
Voor 1 oktober moeten alle regio's een concept-RES aanleveren bij het Nationaal Programma RES.
Voor 1 juli 2021 moeten ze een RES 1.0 aanleveren bij het Nationaal Programma RES.
De RES is niet alleen een visiedocument.
In de opeenvolgende RES'en, van RES 1.0 naar RES 2.0 zal steeds duidelijker moeten worden wie wat gaat doen om ervoor te zorgen dat de doelen in 2030 ook daadwerkelijk gehaald gaan worden.
Dus RES'en gaan uit van een strategische visie naar een uitvoeringsstrategie en vervolgens naar uitvoering.

Beeldtitel: Opgave voor elektriciteit in de RES
De opgave voor alle energieregio's, alle RES'en, is om samen 35 TWh te realiseren.
Om een indruk te krijgen wat 35 TWh is: Dit zijn 45 tot 70 grote windturbines van 5 MW of 1400 hectare zonneparken.
Deze opgave is techniekneutraal.
De regio's kunnen dus zelf beslissen of ze dit doen met zon of wind, of in welke combinatie.
Ook is vooraf geen verdeling van de opgaven over de regio's gemaakt.
In het RES-document geeft iedere regio aan welk deel van de totale opgave ze willen realiseren.
Alles wat er al staat aan zon en wind telt mee in deze totale opgave.
Ook al hetgeen wat nu nog in de pijplijn zit.
Projecten in de pijplijn zijn projecten waarvoor vaak al vergunningen zijn afgegeven maar die nog niet gerealiseerd zijn.
Voor wat betreft deze opgave, moet iedere RES aangeven wat hun ambitie is en waar ze ruimtelijke mogelijkheden voor
zon en wind of een combinatie hiervan zien en hoeveel ze denken dat er in deze zoekgebieden of op deze locaties gerealiseerd kan worden.
Ook moeten ze kijken of de zon- en windprojecten wel op het elektriciteitsnetwerk kunnen.
Op veel plaatsen in Nederland is het netwerk namelijk al heel erg vol.
Er kunnen geen nieuwe opwekkingseenheden worden aangesloten.
Meer opwekkingseenheden, en misschienook nog ver van het bestaande netwerk betekent dat er veel extra kabels moeten worden aangelegd en mogelijk ook dat er nieuwe onderstations moeten worden gebouwd.
Ook voor kabels en transformatiestations is ruimte nodig.
Vaak zullen hiervoor omgevingsvergunningen moeten worden afgegeven.

Beeldtitel: Integrale afweging
Zoals ik eerder aangaf, moeten RES'en zorgen voor een integrale afweging.
Dat wil zeggen dat ze als regio zelf een afweging moeten maken tussen de opgave voor de energietransitie en andere belangen zoals bijvoorbeeld natuur, woningbouw of de aanleg van wegen.
RES'en moeten nagaan of de locaties die ze voorstellen op het elektriciteitsnet ingepast kunnen worden.
En daarnaast moeten ze onderzoeken of de voorgestelde locaties maatschappelijk gezien acceptabel zijn, of er bestuurlijk draagvlak voor is en of dat wat er gerealiseerd moet worden ook financieel haalbaar is.
Dit steeds weer integraal afwegen tussen de kwantitatieve opgave, ruimtelijke inpassing systeemefficiency en maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak vraagt veel stuurmanskunst van de verschillende RES-regio's.

Beeldtitel: Verankering instrumenten Omgevingswet
De keuzes met betrekking tot de locaties waar zon en wind en bijbehorende infrastructuur kunnen komen, worden gemaakt in de RES 1.0.
De keuzes moeten vervolgens worden verankerd in de instrumenten van de Omgevingswet.
Dit moet in ieder geval vanaf juli 2021 gaan gebeuren.
Wilt u een voorstel doen in de RES 1.0?
Dan zult u nu al met de ruimtelijke afwegingen moeten beginnen.
Zeker als u als gemeente of provincie al bezig bent met het opstellen van een Omgevingsvisie.
Het doel van het verankeren in de instrumenten van de Omgevingswet is dat uiterlijk 1 januari 2025 vergunningen kunnen worden afgegeven.
Vergunningen voor zowel zonnevelden, windmolens als de bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de schakelstations.
Marktpartijen en netbeheerders moeten de kans hebben om tijdig vergunningen aan te vragen zodat installaties voor 2030 gerealiseerd kunnen worden.

Beeldtitel: Warmte in RESsen
Elke RES-regio moet ook een Regionale Structuur Warmte opleveren.
In de RSW wordt een afweging gemaakt welke bovenregionale bronnen voor warmte het beste voor welke doel en voor welke gebruiker ingezet kunnen worden.
Moet een grote bron zoals geothermie naar de glastuinbouw of naar de gebouwde omgeving? Of kan het misschien beide?
Ook moet worden onderzocht hoe eventueel tot een bovengemeentelijke oftewel regionale warmtevoorziening kan worden gekomen.
De eerste RSW bestaat in ieder geval uit de warmtevraag in de gebouwde omgeving.
Deze staat vaak al in de Transitievisie Warmte van de gemeente.
De warmtevraag in andere sectoren, zoals de industrie, de landbouw en de glastuinbouw en een overzicht van welke bovenregionale bronnen zoals geothermie of restwarmte uit de industrie beschikbaar zijn.
Iedere RES-regio gaat dus in de RSW na of ze op lokaal niveau in de verschillende Transitievisies Warmte, TVW's,
gebruik gaan maken van bronnen die bovengemeentelijke potentie hebben of misschien buiten de eigen gemeente liggen.
Afstemmen en eventuele afspraken met omliggende gemeenten voorkomt dat een bron ten onrechte meerdere malen in lokale TVW's wordt opgenomen.
Anderzijds voorkomt het dat interessante bronnen misschien onbenut blijven.
Het doel van de Regionale Structuur Warmte is om een basis- of afwegingskader te hebben voor keuzes die gemeenten maken in hun Transitievisie Warmte ten aanzien van de bronnen die buiten de eigen gemeente liggen.
Zijn deze bronnen wel beschikbaar?
Zijn er ook andere warmtegebruikers die gebruik willen maken van deze bronnen?
De RSW wordt door provincies, gemeenten en waterschappen gezamenlijk opgesteld.
Belangrijke stakeholders om erbij te betrekken, zijn warmtebedrijven en netbeheerders.
Eind 2021 moeten de Transitievisies Warmte gereed zijn.
Het is belangrijk om voor die tijd al overeenstemming te hebben over wie welke regionale bronnen kan inzetten.
Een afstemming tussen RSW en TVW's kan dus al voor 2021 plaatsvinden,voordat de TVW's gereed zijn.
Vroegtijdige afstemming op regionaal niveau helpt gemeenten bij het maken van afspraken over warmtebronnen met een bovengemeentelijke potentie bij het opstellen van hun TVW's en het maken van keuzes in de uitvoeringsplannen.
Als er onvoldoende alternatieve warmtebronnen zijn om te voorzien in de warmtevraag en er voor individuele oplossingen gekozen wordt zoals warmtepompen dan zal er ook heel veel elektriciteit nodig zijn.
Het is dan belangrijk om goed te kijken naar de opgave zoals hiervoor beschreven in de elektriciteitsopwekking
en het elektriciteitsnet.

Beeldtitel: De betekenis van het Klimaatakkoord voor fysieke leefomgeving
De energietransitie heeft grote gevolgen voor ons landschap.
Een woon- en leefomgeving waarin ook andere opgaven een plek moeten krijgen zoals woningen en bedrijventerreinen,
maar ook bepaalde waarden en cultuurhistorische waarden bewaard moeten blijven.
De uitdaging is nu om alle veranderingen en opgaven die voortvloeien uit de energietransitie zo vroeg en zo integraal mogelijk mee te nemen in de instrumenten van de Omgevingswet.

Beeldtitel: RES en Omgevingswet
Annemieke Elfferich-Schattenberg - Adviseur Informatiepunt Omgevingswet:
Ik ga nu vertellen hoe het stelsel van de Omgevingswet en de instrumenten kunnen helpen bij de energietransitie.

Beeldtitel: het stellen van de Omgevingswet
De Omgevingswet heeft instrumenten om maatschappelijke opgaven uit te werken.
De Omgevingswet gaat helpen om de opgave van het Klimaatakkoord te halen.
In dit college laten we de doelen uit het Klimaatakkoord en de afspraken uit de RES'en landen in de instrumenten van de Omgevingswet.
De energietransitie is één van de opgaven waar we voor staan.
Deze afbeelding geeft schematisch weer hoe het stelsel in elkaar zit.
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving.
De nieuwe wet zorgt voor minder en overzichtelijkere regels een samenhangende benadering van de leefomgeving ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming.
Aan de hand van een aantal thema's en voorbeelden uit de pilots laat ik zien hoe de instrumenten gebruikt kunnen worden bij de energietransitie.

Beeldtitel: De instrumenten van de Omgevingswet en de RES
In de praktijk is er een continue interactie tussen de instrumenten van de Omgevingswet.
Op het moment dat u een omgevingsplan gaat maken ziet u pas wat eigenlijk in de omgevingsvisie had moeten staan om verbinding te maken met het omgevingsplan.
Bij het opstellen van het omgevingsplan moet nagedacht worden over de formulering van regels die bijdragen aan het doel van het opwekken van duurzame energie met bijvoorbeeld zonnepanelen.
Het omgevingsplan is één van de instrumenten om de RES-doelen te behalen.
Het programma kan hier ook een rol bij spelen omdat het de doelen uit de omgevingsvisie concreet kan maken.

Beeldtitel: Participatie
De Omgevingswet zegt over participatie dat het belangrijk is om in een vroegtijdig stadium belanghebbenden te betrekken bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit.
Vanuit Tilburg kwam uit het pilottraject naar voren dat de kerninstrumenten niet zozeer te gebruiken zijn om het proces te versnellen maar wel om de mate van participatie te bepalen.
Daarin worden volgens Tilburg twee fases onderscheiden.
Bij visievorming lijkt getrapte participatie met vertegenwoordigende belangenbehartigers de juiste participatiegraad
terwijl bij Wijkuitvoeringsplannen zoveel mogelijk gebouweigenaren in de betreffende wijk worden betrokken.
Een praktijkvoorbeeld: Het helpt om vooraf bewoners te betrekken bij het zoeken naar geschikte locaties voor bijvoorbeeld windparken.
Als de gemeente al vooraf locaties aanwijst, kan dat tot een hoop onrust leiden.
Dit gebeurde in het gebied van het Gein.
Na heftig protest van de omwonenden nam de gemeenteraad een motie aan waarin de bouw van windturbines rond de Stelling van Amsterdam uitgesloten werd.
Daarbij ging het in de eerste plaats om de historische fortenlinie die wordt beschermd als Unesco-werelderfgoedgebied
maar ook het Geingebied wordt uitdrukkelijk genoemd.
Als vooraf met belanghebbenden naar geschikte locaties was gekeken had een hoop gedoe voorkomen kunnen worden.
Ik zal nu ingaan op een aantal thema's die een rol spelen bij de energietransitie.
Met voorbeelden laat ik zien hoe de kaders van het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Bkl het Besluit activiteiten leefomgeving, het Bal, en het Besluit bouwen leefomgeving, het Bbl een rol spelen bij de regels in het omgevingsplan
en de omgevingsverordening en wat de instrumenten Visie en Programma kunnen betekenen.

Beeldtitel: Wind
Windturbines op land zijn belangrijke bronnen voor duurzame energie maar ze zijn ook dominant aanwezig in het landschap en kunnen daardoor voor overlast zorgen in de omgeving.
Bijvoorbeeld door het geluid van de wieken of door slagschaduw.
De Omgevingswet bevat regels en instrumenten om de overlast te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Voor windparken tot 5 MW is de gemeente bevoegd gezag.
Voor windparken tussen de 5 en 100 MW is de provincie bevoegd gezag.
Voor windparken van meer dan 100 MW is het Rijk bevoegd gezag.
De grotere windparken en de windparken op zee worden door het Rijk toegelaten.
Voor kleinere locaties op het land zijn de provincie en de gemeente verantwoordelijk.
Vanuit de algemene maatregelen van bestuur zijn er regels gesteld over windturbines.
Dit gaat over instructieregels vanuit het Bkl regels over milieubelastende activiteiten uit het Bal en regels over eisen aan de te stellen bouwactiviteit in het Bbl.
De milieubelastende activiteit windturbine staat in paragraaf 3.2.4 van het Bal.
Deze activiteit kan schadelijk zijn voor het milieu.
De nadelige gevolgen zijn vooral geluid en gevolgen voor externe veiligheid.

Beeldtitel: Windturbines en de provincie
Provincies geven in hun beleid aan wat de ambities zijn op het gebied van windenergie en welke ruimtelijke consequenties dit heeft.
Hierbij houden ze rekening met de door het Rijk geformuleerde energieopgave.
Windturbines hebben een groot ruimtebeslag door hun hoogte en omgang van de wieken.
Omdat ze voldoende wind moeten vangen, is er ook ruimte rond de windturbines nodig.
Windturbines worden vaak in windparken gerealiseerd, bijvoorbeeld langs wegen.
Bij windparken gaat het om relatief grote locaties, vaak meerdere hectares.
Mogelijke locaties liggen daarom meestal in het buitengebied.
Voor alle windturbines die onder artikel 3.11 van het Bal vallen gelden ook de direct werkende regels uit hoofdstuk 4, paragraaf 4.30.
Deze regels richten zich op externe veiligheid.
In alle gevallen is de ruimtelijke inpassing een belangrijk aspect.
Door de omvang van de windturbines en de oppervlakte van windparken hebben deze een belangrijke invloed op het ruimtelijk beeld.
De provincie borgt haar beleid via regels in de provinciale verordening.
Dit kan bijvoorbeeld door locaties aan te wijzen en individuele windturbines in het buitengebied niet toe te staan.

Beeldtitel: Windturbines en de gemeente
De gemeente heeft vooral een taak bij de lokale inpassing van kleinere windparken en kleine windturbines, al dan niet op gebouwen.
Deze kleinere windparken of windturbines kunnen bijvoorbeeld een plek krijgen op bedrijventerreinen.
Hierbij is de ruimtelijke en landschappelijke inpassing een belangrijk aspect.
De gemeente geeft in haar Omgevingsvisie aan of er binnen de gemeente ruimte beschikbaar is voor windturbines en welke locaties daarvoor aangewezen zijn.
Hiermee houdt de gemeente rekening met de energieopgave van het Rijk en het beleid van de provincie.
Individuele windturbines zijn vaak kleiner en kunnen bijvoorbeeld op een agrarisch perceel of op gebouwen worden gerealiseerd.
Ook hier is voldoende windvang belangrijk en er is dus ruimte nodig rond de windturbine.
De regels uit paragraaf 3.2.4 van het Bal gelden niet voor kleinere windturbines.
De gemeente kan, als dat nodig is in het omgevingsplan lokaal
wel eisen stellen aan kleinere turbines.
De toelatingsregels voor windturbines staan in het omgevingsplan.
Voor windparken die zijn toegelaten via een projectbesluit komen deze regels via het projectbesluit in het omgevingsplan.
Dit geldt ook voor geluidregels en slagschaduwregels.
Daarbij geldt steeds dat het moet gaan om een evenwichtige toedeling van functies en locaties.
Het bouwen van één of meerdere windturbines op land kan pas van start als het concrete bouwplan op die locatie is toegelaten.
Dit wordt in het omgevingsplan gedaan.
Daarnaast moeten de windturbines voldoen aan de technische bouwregels uit het Bbl.
Het is mogelijk om in het omgevingsplan een artikel op te nemen om omwonenden deel te laten nemen in de opbrengsten van windturbines.
Dat zou kunnen schelen bij het accepteren van windparken in de omgeving.

Beeldtitel: Projectbesluit
Het Rijk en de provincies laten windparken toe via het projectbesluit.
Dit projectbesluit vervangt een deel van de regels van het omgevingsplan specifiek gericht op het toelaten van de windturbines.
De inpassing van de windturbine moet daarbij zorgvuldig plaatsvinden zodat er een evenwichtige toedeling van functies ontstaat.
Landelijk en regionaal gaat het om de vraag of het windpark op de juiste plek ligt.
Hierbij is vooral de ruimtelijke inpassing van belang maar ook andere omgevingsthema's kunnen een rol spelen.

Beeldtitel: Omgevingsvergunning
De Omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten is nodig voor drie of meer windturbines in een windpark.
Hierbij is ook een milieueffectbeoordeling nodig.
Vaak is nog een omgevingsvergunning nodig voor Natura 2000 een beperkingengebied langs snel- of waterwegen en voor flora en fauna bij de aanleg.

Beeldtitel: Zon
Zonnepanelen kunnen op gebouwen worden gerealiseerd zoals op woningen, bedrijfsgebouwen en scholen maar er zijn ook grootschalige zonneparken en zonneweides in landelijk gebied.
Dit verschil komt tot uiting in de regels bij het toelaten en plaatsen van zonnepanelen.
Het plaatsen van zonnepanelen op een dak van een gebouw is onder bepaalde voorwaarden vergunningsvrij toegestaan.
De lokale bouw- en gebruiksregels voor zonnepanelen staan in het omgevingsplan.
In het Bbl staan de technische bouwregels voor het bouwen van bouwwerken.
Een zonnepaneel in een zonneweide wordt in het Bbl aangemerkt als een bouwwerk niet zijnde een gebouw.
Zonnepanelen kunnen ook op bijzondere locaties of gebouwen geplaatst worden zoals een natuurgebied, een beperkingengebied van een rijksweg of op een monument.
Hiervoor zijn vergunningen nodig waarin specifieke bouwregels kunnen staan.
Om de energietransitie te realiseren kan ook een programma worden ingezet.
Een programma kan bijvoorbeeld de samenwerking met stakeholders weergeven.
De gemeente kan het programma inzetten om de stakeholders te overtuigen mee te doen met de energietransitie.
Zo kan het programma een goed instrument zijn door bijvoorbeeld subsidies op te nemen of voorlichtingscampagnes te voeren.
Wel kan het uiterlijk van woningen er anders uit gaan zien.
Het omgevingsplan kan dan uitkomst bieden, door bijvoorbeeld: Het kan zijn dat de voorgevelrooilijn in de weg zit bij het aanbrengen van extra isolatie tegen de voorgevel.
Een mogelijk oplossing is: Maak een uitzondering voor verduurzaming al dan niet met een afwijking van het bestemmings- of omgevingsplan.
Deze welstandseisen kunnen duurzame kozijnen en ramen belemmeren.
Denk dan in oplossingen.
Kijk of de welstandsnota of het welstandsbeleid regels heeft die in de weg staan.
Er kan gebruik gemaakt worden om de regels aan te passen als het gaat om het belang van duurzaamheid.
Van tevoren kan de afweging gemaakt worden tussen welstand, ruimtelijke kwaliteit en het belang van verduurzaming.

Beeldtitel: Zonnepanelen toelaten in een zonneweide
Gemeenten maken een afweging op welke locaties zonneweides toegelaten kunnen worden.
Hierbij spelen verschillende omgevingsthema's een rol, zoals ruimtelijke inpassing en natuur.
Bij zonneweides speelt inpassing op een hoger schaalniveau.
Op het niveau van de stad of het dorp gaat het om de vraag welke locatie geschikt is.
Binnen het stedelijk gebied of in het buitengebied?
Kiest de gemeente voor één grote zonneweide of liever meerdere kleinere locaties?
Daarbij zijn ook cultuurhistorische waarden van belang.
Van belang is dat de structuurbepalende elementen behouden blijven en de ruimtelijke inpassing passend is bij het landschap.
Op de locatie zelf is het van belang dat er rekening mee wordt gehouden of de omgeving last kan hebben van de zonneweide door belemmering of vervuiling van het uitzicht.
Ook reflectie kan daarbij een rol spelen.
Voor een zorgvuldige inpassing in de omgeving kunnen ook maatregelen nodig zijn.
Denk dan bijvoorbeeld aan een aarden wal of beplanting rondom de zonneweide.

Beeldtitel: Bodemenergiesystemen
Bodemenergiesystemen, waaronder warmte-koudeopslag vallen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Daarbij zal blijken dat de regels primair geschreven zijn voor het individueel aanleggen en gebruiken van een bodemenergiesysteem en uitgaan van wie het eerst komt, het eerst maalt.
Als een meer planmatige inzet van bodemenergie wenselijk is vereist dit een actie op decentraal niveau.
Uit de systematiek van het Bal, artikel 2.15, in samenhang met de wet volgt dat in decentrale regels ook aanvullende
vergunningplichten kunnen worden ingesteld.
Voor de milieubelastende activiteit kan de gemeente dit doen in het omgevingsplan en de provincie in de omgevingsverordening.
Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en een zuiveringtechnisch werk kan het waterschap dat doen
in de waterschapsverordening.
De gemeenten of de provincies kunnen vanaf de inwerkingtreding van de wet de bruidsschat omzetten in eigen regels
in het omgevingsplan en bijvoorbeeld decentrale vergunningplichten aanpassen.
Ook met bovenstaande vergunningplicht in de bruidsschat wordt eigenlijk nog uitgegaan van de systematiek wie het eerst komt, het eerst maalt.
Als de gemeente of provincie dat zouden willen doorbreken, dan vereist dat een actie.
Er zijn in grote lijnen twee mogelijkheden om dat te doen:
of de omgevingsverordening regels te stellen gericht op planmatige verdeling van de gebruiksruimte over het verlenen van de vergunningen voor de milieubelastende activiteit.
Een voorbeeld is de Binckhorst in Den Haag.
Hier speelt de vraag hoe projectontwikkelaars kunnen worden meegenomen in de planontwikkeling van de gemeente.
En hoe zorg je dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de ondergrond?
De gemeente Den Haag deed mee als pilot met de nieuwe wijk Binckhorst.
Dit bedrijventerrein transformeert naar een woonwijk.
In het kader van het wijkwarmteplan heeft de gemeente onderzoek gedaan naar verschillende alternatieven voor de inzet van duurzame energie in de wijk.
Warmte-koudeopslag, WKO, is hiervoor belangrijk.
Het gevaar is dat elk nieuw wooncomplex z'n eigen WKO realiseert.
Hiervoor zit niet voldoende energie in de ondergrond.
Collectieve warmtenetten of een plicht aan te sluiten op een bestaand net is daarom nodig.
Het Bal biedt niet de mogelijkheid om dit in een omgevingsplan te regelen.
Overigens zijn de Warmtewet en de Gaswet nog in ontwikkeling.
Die bepalen mogelijk in de toekomst dat dit wel mogelijk is.
De gemeente kan daarmee nu niet direct sturen op een duurzame collectieve energievoorziening.
Wel kunnen gemeenten in het omgevingsplan regels opnemen die ingaan op technische eisen of de gebruiksruimte van de ondergrond.
Denk hierbij aan de omvang van de WKO of het gebruik van de ondergrond.
Dit vraagt om het slim inzetten van de mogelijkheden binnen de Omgevingswet.
Een gemeente kan bijvoorbeeld gezamenlijk gebruik van buisleidingen in maatwerkregels voorschrijven. Dit zorgt ervoor
dat een collectief systeem aandacht krijgt.

Beeldtitel: Van het gas af
Voor nieuwbouw is regulering en het afdwingen van maatregelen in verband met verduurzaming zowel onder het huidige als het nieuwe recht, makkelijker.
Er is een toetsmoment, bijvoorbeeld toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan en daarmee kunnen voorwaarden
gekoppeld worden.
Een eventuele inbreuk op het eigendomsrecht speelt een rol, evenals het feit dat besluiten aan de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur moeten voldoen.
In verband met het evenredigheidsbeginsel is bijvoorbeeld een motivering die mede gericht is op 'haalbaarheid en betaalbaarheid' altijd nodig.
Soms zullen maatregelen moeten leiden tot financiële compensatie van burgers en bedrijven.
Onder het nieuwe recht is het indirect afdwingen van energiezuiniger gebruik veel makkelijker doordat de instrumentenkoffer en de variëteit aan regels in het omgevingsplan groter is.
Het is daarbij wel zo dat voor bestaande bouw meer motivering, vanuit beleid, nodig is en met name ook tijdige aankondiging en dergelijke om een evenredig, proportioneel besluit te kunnen nemen.
Vanuit Maastricht was de vraag of je een vollooprisico van warmtenetten kan beheersen vanuit het omgevingsplan.
Door in het omgevingsplan de verplichting van aansluiting op te nemen geef je het warmtebedrijf zekerheid van afname van warmte.
Het is echter de vraag of dit de enige mogelijkheid is of dat er ook alternatieven zijn.
Het kan zijn dat een monopoliepositie de prijs gaat opdrijven.
De aanwijzing van aardgasvrije wijken kan plaatsvinden in het omgevingsplan omgevingsvisie en omgevingsprogramma.
De benoeming in het plan is bindend en daarom niet altijd voor de hand.
Het is maar de vraag hoe dwingend je wilt zijn en welke alternatieven er voor warmte zijn.
Dit hangt ook af van de rol die je als gemeente wilt spelen.
Groningen is op zoek naar een strategie voor de wijze waarop huiseigenaren verplicht worden van het gas af te gaan.
Door de wijkaanpak te verankeren in het instrument programma ontstaat een juridische doorwerking waarmee planregels uiteindelijk makkelijker geschreven kunnen worden.
U kunt in het omgevingsplan gebodsbepalingen opnemen waardoor huishoudens van het gas af gaan.
Hierbij moet u wel altijd rekening houden met de algemene beginselen van behoorlijke bestuur.
Dit kan bijvoorbeeld door voldoende tijd te geven en alternatieven aan te bieden.
In de omgevingsvisie kan de Transitievisie Warmte worden opgenomen met daarin de visie over wanneer een wijk van het gas wordt afgesloten.
Met het instrument programma kan het Wijkuitvoeringsplan worden vormgegeven.
In het omgevingsplan kunnen regels voor activiteiten worden opgenomen die het gebruik van alternatieve energiebronnen
mogelijk maken.
Ook kan gekeken worden naar de verplichting tot aansluiting op een warmtenet verplichte gebodsbepalingen en er kan nagedacht worden over mogelijk overgangsrecht.
Het omgevingsplan zou op langere termijn een oplossing kunnen bieden in de zin van gebodsbepalingen.
Hier zit echter een aantal nadelen aan.
Het vereist zorgvuldige voorbereiding en bekendmaking er moet een lange termijn van voorzienbaarheid in acht genomen worden en de maatregel moet evenredig zijn ten opzichte van alternatieven.
Een programma kan bijdragen vanuit de doelen die in de omgevingsvisie en Transitievisie Warmte zijn gesteld.
Kan dat niet ook in het omgevingsplan, dat voor derden juridisch bindend is?
Pilotgemeente Maastricht kwam tot de conclusie dat het niet mogelijk is om met het omgevingsplan het aardgasvrij
maken van woningen af te dwingen.
De Gaswet belemmert dat.
Maastricht zegt: Stel je als gemeente de vraag welke rol je wilt aannemen in deze transitie.
Bij een dwingende rolopvatting is een aardgasvrije omgevingswaarde in het omgevingsplan mogelijk interessant.
Kies je voor een faciliterende of stimulerende rol dan is een vrijwillig programma het meest geschikte instrument.

Beeldtitel: Omgevingswet biedt kansen
De Omgevingswet biedt de kans om een opgave integraal en breed op te pakken meer dan nu het geval is in de Wet ruimtelijke ordening.
Niet alleen een goede ruimtelijke ordeningstaat centraal maar ook de gehele fysieke leefomgeving met duurzaamheidsvereisten en de energietransitie.
Ik heb in dit webcollege enkele thema's behandeld maar elke keer geldt wel dat deze thema's integraal moeten worden benaderd.
De Omgevingswet biedt goede instrumenten om de energietransitie beleidsmatig en juridisch te verankeren.
Er is een wisselwerking nodig tussen de instrumenten omgevingsvisie programma, omgevingsplan en het doel dat gemeenten voor ogen hebben.
De vraag wordt dan: Welke eigenschappen zoek ik in een instrument om een concreet doel voor de opgave, in dit geval de energietransitie, te bereiken?
Afhankelijk van het thema kijkt u naar de kaders en naar welk instrument het meest voor de hand ligt.
Vaak is dat het omgevingsplan, maar het kan ook zijn dat eerst via de omgevingsvisie en het programma gekeken wordt wat mogelijk is.
Het programma kan enerzijds een verleidingsinstrument zijn en anderzijds is het ook een manier om tot afspraken te komen.
Daarnaast is het programma vaak ook een instrument voor uitvoering.
Daar kan duidelijk in staan wat men later gaat borgen via een omgevingsplan een omgevingsverordening of een projectbesluit.

Gerrie Fenten - Beleidsmedewerker BZK:
U heeft nu vandaag heel veel informatie over u heen gekregen over hoe het werkt als u de energietransitie wilt
borgen in de instrumenten van de Omgevingswet.
Al die informatie heeft u waarschijnlijk niet meteen op kunnen slaan.
Kijk daarom nog eens een keer bij: Aan de slag met de Omgevingswet of bij Nationaal Programma Regionale Energiestrategie.
Heel veel succes en voor nu: bedankt.

Beeldmerk: Aan de slag met de Omgevingswet
Beeldtekst: www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl

Handreiking verordeningen en het omgevingsplan beschikbaar

In samenwerking met de VNG heeft het programma Aan de slag met de Omgevingswet een handreiking opgesteld. Deze handreiking helpt gemeenten bij het beslissen welke onderdelen uit hun verordeningen wel en niet worden opgenomen in het omgevingsplan.

Integratie van regels in het omgevingsplan

De Omgevingswet bevat voor de gemeenteraad de verplichting om voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Deze verplichting geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die nu nog in gemeentelijke verordeningen zijn gesteld.

De handreiking helpt niet alleen keuzes te maken. Ook komt de manier aan bod waarop regels in de gemeentelijke verordeningen kunnen worden ingetrokken. Daarnaast is er aandacht voor de stappen in het proces die daarbij genomen kunnen worden.

Meer informatie

Handreiking Verordeningen en het Omgevingsplan

Spreekuren terugkijken?

Het programma Aan de slag met de Omgevingswet organiseert spreekuren over diverse onderwerpen die belangrijk zijn voor het invoeren van de Omgevingswet in uw organisatie. Een aantal spreekuren kunt hier terugkijken.

Spreekuren

Podcastserie De Raad en de Omgevingswet

De VNG heeft een serie podcasts ontwikkeld die raadsleden handvatten biedt bij het invoeren van de Omgevingswet.

Onderwerpen die aan bod zijn gekomen, zijn bijvoorbeeld het adviesrecht, Dilemmalogica, de minimumeisen, de relatie tussen de Omgevingswet en de Regionale Energiestrategie (RES), vergunningverlening en participatie.

VNG Podcast logo